Psalm 27

Al zie ik zelfs een leger mij omringen ,
Nog vrees ik niet, ‘k verlaat mij op den Heer’!
Al wil men mij door enen oorlog dwingen,
‘k Leg mij gerust hierop vertrouwend neer.
Deez’ ene zaak heb ik begeerd van God,
Daar zoek ik naar, dit zij mijn zalig lot:
Dat ik, zo lang mij ‘t levenslicht bescheen,
In ‘s Heeren huis mocht wonen hier beneen.


Vers 2

God zal mijn hoofd nu boven ‘s vijands benden
Verhogen: dies wil ik, met blij geschal,
In Zijne tent het offer opwaarts zenden,
Daar psalm en lied Zijn lof vermelden zal.
Verhoor, o Heer’, toon mij een gunstig oog;
Ik zal mijn stem verheffen naar omhoog:
Verhoor mij toch, bewijs mij Uw gena,
En antwoord mij, die voor Uw aanzicht sta.


vers 4

Zo ik niet had geloofd, dat in dit leven
Mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou,
Mijn God, waar was mijn hoop, mijn moed, gebleven?
Ik was vergaan in al mijn smart en rouw.
Wacht op den Heer’, godvruchte schaar, houd moed!
Hij is getrouw, de bron van alle goed.
Zo daalt Zijn kracht op u in zwakheid neer.
Wacht dan, ja wacht, verlaat u op den Heer’.

Vers 7

11 En het geschiedde, terwijl Mozes zijn hand ophief, zo was Israël de sterkste; maar terwijl hij zijn hand nederliet, zo was Amalek de sterkste. Mozes in gebed terwijl Jozua tegen de Amalekieten strijdt
12 Doch de handen van Mozes werden zwaar; daarom namen zij een steen, en legden dien onder hem, dat hij daarop zat; en Aäron en Hur onderstutten zijn handen, de een op deze, de ander op de andere zijde; alzo waren zijn handen gewis, totdat de zon onderging

Exodus 17:11

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *