Psalm 2


vers 1

Wat drift beheerst het woedend heidendom,
En heeft het hart der volken ingenomen?
De koningen verheffen zich alom,
De vorsten zijn vermetel saâmgekomen,
Om God, den HEER, zelfs naar de kroon te steken,
En tegen Zijn Gezalfde op te staan.
Zij spreken saam: “Laat ons hun banden breken,
En van hun juk en touwen ons ontslaan.”

vers 5

“Uw ijz’ren staf, die al hun macht verplet,
Maak’ hen eerlang eerbiedig’ onderzaten,
En noodzaak’ hen te buigen voor Uw wet,
Of sla z’ aan gruis, als pottenbakkersvaten!”
O vorsten, wilt de wet der wijsheid horen,
Eer gij God zelv’ en Zijn Gezalfde hoont;
O rechters, tot den stoel der eer gekoren,
Verdraagt Zijn tucht, die u Zijn liefde toont.


vers 6

Vreest ‘s HEEREN macht en dient Zijn Majesteit;
Juicht, bevend op ‘t gezicht van Zijn vermogen,
En kust den Zoon, van ouds u toegezeid,
Eer u Zijn toorn verdelg’ voor aller ogen;
U op uw’ weg tot stof doe wederkeren,
Wanneer Zijn wraak, getergd door uw gedrag,
U, onverhoeds, zou door haar gloed verteren,
Tot staving van Zijn langgehoond gezag.



Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *