Vers 1
HEER, onze Heer, grootmachtig Opperwezen!
Hoe wordt Uw naam op aard’ alom geprezen!
Gij, die den glans van Uwe majesteit
Hebt boven lucht en heem’len uitgebreid.
Vers 2
Uw mogendheid heeft sterkte willen gronden
Uit kind’ren, ja, uit zuigelingen monden;
Zo breekt Uw hand des vijands boos geweld,
Daar Gij zijn haat en wraakzucht palen stelt.
Vers 8
Wat voog’len door den ruimen luchtkring zweven;
Wat vissen er in stroom en beken leven;
En wat de paân doorwandelt van de zee:
Zijn hoog bevel deelt hij aan allen mee.
Hier wordt een verbond gesloten tussen de hemel en de aarde, de dichter verwondert zich in de Schepper, Hij blikt terug. In het verbond ligt een kind, een zuigeling; Jezus kwam net als alle mensen ook als een kind, het Kind, de beloofde Messias, dat verbindt ook deze heerlijke psalm.